Sinds ik in het hoge noorden woon, ben ik me meer bewust van het landschap en voel ik me er meer één mee. Dit was een belangrijke reden om te verhuizen uit het drukke, volgebouwde westen, waar de historie diep onder de grond ligt en nieuwe lagen met groot gemak aan het landschap worden toegevoegd. Ik fiets met veel plezier ’s ochtends door het open landschap naar de stad. Het wordt nog leuker als het mistig is.
Wij Nederlanders hebben heel veel woorden voor regen: buien, druppen, gieten, gutsen, hozen, miezelen, motregen, plenzen, zeikregen, spetterregen, sijpelbuien, nevelen, dwarrelregen, kletterbui, slagregen, striemen en bijvoorbeeld zwiepregen. Maar ook voor mist hebben we veel woorden, zoals nevel en dauw, of termen als dichte, dikke, zware, potdichte, grond-, stralings-, advectie-, mot-, ijs-, rijp-, zee- of industriemist.
Maar het Gronings kent nog veel meer mooie woorden en beschrijvingen voor mist, met eigen streekvarianten: deemstern, deuselig, dams, broezem, slui, koebiem, smoar, zompenlucht, nei’lig, dwaaim, dampbank, stiefdonker, kielster, raaim, sluwelen, dampsliert, blauwde, fluig, sluu, smoekerig, kroet, jachtdamp, zwiedig, koestof, fladderig, klammig, sloier, tiedlaand, smodderig, jammel of voutweer
Fantastische woorden, die soms een type mist weerspiegelen, zoals dwaaim, wat ‘wazige, bewegende nevel’ betekent, of nog beeldender: koebiem, wat ‘lage ochtendmist boven een weiland’ betekent waarin de koeien verdwijnen. Smodderig zegt het eigenlijk al: vuil, grauw mistweer. Koestof staat voor mist van opgewarmde grond na een natte zomerdag.
Ik ben groot fan van de mist — voor mij mag elke dag een misty morning hebben.